De Dorpskerk.
De Dorpskerk. Foto: PR

400 jaar Dorpskerk


Geschiedenis van de christelijke godsdienst in Leiderdorp en omgeving

In 2020 vieren we het 400-jarig bestaan van de Dorpskerk. In de serie '400 jaar Dorpskerk' belicht een schrijverscollectief van het Leiderdorps museum en het Comité 400 jaar Dorpskerk de geschiedenis van de christelijke godsdienst in Leiderdorp. De herbouw van de Dorpskerk is een van de hoogtepunten in deze geschiedenis.

Deze week aflevering 4 waarin historicus Dick de Boer vertelt over de moeizame aanloop naar de bouw van kerk die de tijdens de 80-jarige oorlog zwaar beschadigde oude kerk moest vervangen.


                                De ‘nieu te maken kerck’

. n Het was het najaar van 1619. Vijfenveertig moeilijke jaren waren verstreken sinds Leidens Ontzet een eind had gemaakt aan de legering van een Spaans garnizoen in Leiderdorp. Bijna een halve eeuw had de bevolking geploeterd om het dorp weer op te laten leven.

Door: Dick E.H. de Boer

Huizen werden hersteld die in de strijd waren beschadigd. Er kwam mondjesmaat nieuwbouw waar, al vóór de komst van Francisco de Valdés, op bevel van de stad Leiden alles was gesloopt. Van huizen en schuren tot kloosters en kastelen, van kalkbranderijen tot scheepswerven; alles ten noordwesten van wat nu Ockenrode 14 is, was in de winter van 1572-73 met de grond gelijkgemaakt. Maar bij de Doesbrug kwam een nieuwe wijk tot ontwikkeling, inclusief een groepje herbergen die bezocht werden door dorstige bewoners van de hoge en de lage zij. Welgestelde Leidenaars gingen investeren in ‘speeltuynen’ en veredelde volkstuintjes.

De bevolking van Leiderdorp groeide, onder andere doordat geloofsvluchtelingen uit het zuiden ook op het platteland werden opgenomen. Er werd al die tijd getrouwd en gepreekt, gedoopt en begraven, maar.... er was geen echte kerk.


Het Beleg en zijn nasleep

Het dorpscentrum lag er in oktober 1574 troosteloos bij. Binnen de schans van Valdés stonden de ‘hutten’ van de Spaanse soldaten verlaten. Sommige huizen waren verwoest, andere zwaar beschadigd. In de ‘herberghe’ van Valdés werd een gedetailleerde kaart van Leiden, een ‘geschilderde stad’, gevonden die bewees dat het weinig gescheeld had of een Spaanse bestorming zou de geschiedenis een andere wending hebben gegeven.

De katholieke Valdés kan in het koor van de Dorpskerk nog regelmatig de mis hebben laten lezen, maar ook de kerk raakte zwaar beschadigd. Mogelijk had de vrijstaande toren al tijdens het Beleg zijn spits verloren. En na de Spaanse aftocht was minstens een groot deel van het dak van het schip verdwenen. Eigenlijk zou dat als allereerste hersteld hebben moeten worden. Maar dat gebeurde niet. En toen voltrok zich een voorspelbaar drama: ieder gebouw zonder dak is ten dode opgeschreven. Muren wateren in, vriezen stuk, brokkelen af.


Touwtrekken met alleen maar verliezers

In de eerste jaren na oktober 1574 ontbraken geld, mankracht en energie om de kerk te herstellen. Bovendien was nog allesbehalve duidelijk welke koers het hervormde geloof zou varen. Pas in het najaar van 1619 waren de discussies daarover (voorlopig) beëindigd. Dat einde had de rekkelijke Leiderdorpse dominee Jan Jansz. Bors de kop gekost. Hij had minstens een kwart eeuw – vanaf 1594 – als een leeuw gevochten voor zijn gemeente en het herstel van zijn kerk. Maar in juli 1619 werd hij afgezet en verbannen omdat zijn opvattingen na de Synode van Dordrecht taboe waren.


Leiderdorp betaalde de nieuwe kerk uit eigen middelen

Toch was hij het geweest die het touwtrekken rond de verwoeste kerk had weten te beëindigen. Dat gevecht was begonnen toen Leiden in december 1582 dacht een geweldige slag te slaan door de ambachtsheerlijkheid Leiderdorp te kopen om het ommeland te kunnen beheersen. Alleen... de Staten van Holland weigerden toestemming. Er volgden vijftien jaar waarin de Leidse bestuurders knarsetandend moest toezien dat ze Leiderdorp wel hadden gekocht, maar niet in bezit konden nemen. En dus gingen de hakken in het zand, en maakte de stad optimaal gebruik van haar recht om bouwen in het buitengebied te blokkeren.


Demolitie

Dat leidde er in 1593 toe dat de Leiderdorpers het zat waren. Met een oproep van de Staten van Holland in de hand gingen ze aan het timmeren en metselen. Dat kon Leiden niet over zijn kant laten gaan. Eerst werd het werk officieel via een notaris verboden. En toen dat niet hielp kwam een legertje metselaars en timmerlieden, met een gewapend escorte de ‘demolitie [= verwoesting] van tbegonste werc der kercke tot Leyderdorp’ voltrekken.


Naar een nieuwe kerk

Vanaf dat moment moest dominee Bors zich behelpen met preken in het schoolgebouw, of in de open lucht. Hij klaagde, hij pleitte, hij schreef brieven, maar Leiden ging niet overstag. Toch is het te danken aan zijn onvermoeibare werk dat de Leiderdorpse kerkmeesters in 1615 aan de Leidse stadstimmerman Jan Ottenz. van Zeijst en aan stadsmetselaar Hendrick Cornelisz. opdracht gaven de bouwtekeningen te maken die nodig waren om de kerk te herbouwen. Als we die tekeningen vergelijken met de huidige Dorpskerk, dan is goed te zien dat die toen nog één travee (dus één stuk tussen twee steunberen of pilaren) kleiner was gedacht, en met houten pilaren.

Twee jaar later, in 1617, besloot de Leidse vroedschap toestemming te geven voor herbouw van de kerk ‘op d’oude fondamenten’.

Voorwaarde was wel dat Leiderdorp met een goed financieringsplan kwam, waarmee alles uit eigen middelen betaald zou worden. Dat plan kwam er: in het jaar 1619 ging de kerk op grote schaal grondbezit verkopen, vooral om af te kleien voor de steenindustrie. En dus konden alle belangrijke mannen van Leiderdorp zich in februari 1620 buigen over alle bestekken, tekeningen en berekeningen van 'de nieu te maken kerck'.

Ze kozen de goedkoopste oplossing: herbouw van de kerk, zonder de losse toren en zonder het koor dat ooit had gestaan waar nu het hoogste deel van de begraafplaats is. Direct achter de kerk. Als de tekeningen van vóór het Beleg van Leiden vergelijken met het resultaat is het duidelijk: de nieuwe kerk was een replica van de oude

In april 1620 begon het werk en in november 1621 kreeg Gillis Henricxz., knecht van leidekker Albert Folkertsz. het vorstelijke bedrag van 7 gulden voor het leggen van de eerste en de laatste lei. Ruwweg drie jaar later was de kerk klaar en had Leiderdorp eindelijk een volwaardig Godshuis terug.

Links de Dorpskerk van nu, rechts een   historische afbeelding van de kerk van voor het beleg van Leiden op de kaart van Lucas Arentsz. uit 1569.
Afbeelding
Detail uit de kaart Coenreadts uit 1574. Wat nog restte van de Dorpskerk na het beleg van Leiden.
Bouwtekening van de Dorpskerk.