HERINNERINGEN

In deze tijd van het jaar komen bij mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt – de één wat meer bewust dan de ander – herinneringen aan die periode weer naar boven. Op deze pagina drie bijzondere verhalen over en door Leiderdorpers.

Noëmi Trpin ontmoette de man met wie ze later zou trouwen in Auschwitz. Willemien Timmers sprak met haar en schreef daarover het artikel 'Liefde ontlook in Auschwitz'.

In 'De Trap' zet Emile Snell enkele herinneringen op papier uit de tijd dat hij, als klein jongetje, met zijn moeder, zus en twee tantes in een Japans interneringskamp op Java (Indonesië) zat.

'Donkere Tijden' is een weerslag van een gesprek dat Snell had met het Henk en Riet Dietz, die de oorlogsjaren meemaakten in respectievelijk Amsterdam en de kop van Noord-Holland.


                De Trap

DEEL 1

Zelfs nu kan hij zich die trap nog voor de geest halen. Een brede in een soort van kromming lopende trap. Boven aan die trap kom je voor een hoge, brede deur waar aan elke kant ervan een soldaat geposteerd staat. Helemaal daarboven is hij nog nooit geweest. En dat was maar beter ook heeft zijn moeder hem op het hart gedrukt.Toch zit hij vaak op die trap, maar nooit hoger dan de vijfde, zesde trede. Het is min of meer zijn favoriete plekje, omdat hij van daaruit het hele plein kan overzien. Het plein waar iedere morgen en iedere avond alle moeders en tantes staan aangetreden. Ze staan daar opgesteld in lange rijen. Heel lang moeten zij daar staan en ze mogen niet bewegen. Ook moeten zij buigen, heel diep buigen voor de soldaten die voor de rijen met vrouwen staan. Daarna worden hun namen opgelezen. Dat duurt ook altijd heel lang. Maar zelfs als dat achter de rug is, mogen ze nog altijd niet naar hun barakken terug. Ook niet als het schroeiend heet is of als het regent en er een kille wind blaast. En als er iemand van vermoeidheid omvalt, mag die persoon niet geholpen worden.

Soms lopen er soldaten door die rijen met moeders. Die soldaten doen dan hele nare dingen, zoals schreeuwen en slaan. Een vreemde, onbegrijpelijke en angstige gebeurtenis vindt hij dat maar.

Op een dag zit hij weer op zijn plekje op die trap als er een soldaat komt aangelopen. Aan zijn koppelriem draagt de soldaat een sabel. Hij, het jongetje, drukt zich tegen de brede trapleuning om zich maar

zo klein mogelijk te maken. Maar

de soldaat ziet hem wel zitten. Hij blijft stil staan en kijkt naar omhoog naar het jongetje op de trap. Hij strijkt met zijn hand over zijn gezicht en het lijkt alsof hij een glimlach wil verbergen. Hij tast in zijn rechter broekzak en haalt er wat uit.

Zijn maag gaat met hem in gesprek, zijn maag die hem zo vaak pijn doet van de honger

Hij loopt verder omhoog en bij het kereltje aangekomen steekt hij zijn hand naar hem uit. Het ventje kijkt naar die hand en ziet tot zijn grote verwondering een paar koekjes. Hij weet dat hij nooit iets van een vreemde mag aanpakken. Maar zijn maag gaat met hem in gesprek, zijn maag die hem zo vaak pijn doet van de honger. "Pak het nou maar aan, toe nou maar", zegt zijn maag. "Pak die koekjes nu maar aan, dan zal ik je vandaag minder pijn hoeven doen". Even aarzelt hij nog, maar dan grist hij de koekjes uit die hand. De soldaat lacht en loopt dan verder de trap op. Het jochie kijkt naar de koekjes in zijn hand. Hij brengt er één naar zijn mond en begint er zuinigjes op te zuigen. Maar dan laat zijn maag zich weer horen en snel propt hij de koekjes in zijn mond. Hij kauwt en slikt, en kauwt en slikt.

DEEL 2

Een paar dagen na die dag zit het jongetje er weer. Misschien komt die koekjessoldaat weer langs, hoopt hij. Zijn moeder, noch zijn tantes heeft hij iets verteld van zijn geluk van enige dagen geleden, bang dat hem verboden zal worden om weer naar 'zijn' trap te gaan. Maar als hij daar al een half uur heeft gezeten is de soldaat nog niet gekomen.

Teleurgesteld wil hij al opstaan om terug te lopen naar hun kamer van afhangende lakens in die grote houten barak.

Maar dan ziet hij plotseling een vrouw om de hoek van één van die loodsen komen rennen. Nieuwsgierig blijft hij staan en ziet dat de vrouw naar de put rechts op het grote terrein rent. Hij vraagt zich af waarom die vrouw zo hard moet rennen. Maar dan ziet hij twee soldaten komen. Zij rennen achter die vrouw aan. In hun handen houden zij hun geweren vast. De soldaten rennen veel harder dan die vrouw en bij de put hebben zij haar ingehaald. Eén van de soldaten heft zijn geweer omhoog en met de onderkant van dat geweer beukt hij tegen de rug van de vrouw. De vrouw schreeuwt het uit van de pijn, maar blijft om de put rennen. Dan beukt de soldaat weer met zijn geweer op de rug van de vrouw. Zij valt voorover op de grond en smakt met haar gezicht in het zand, waar ze stil blijft liggen. De soldaten pakken de vrouw onder haar oksels en slepen haar mee naar achter de loods.

Hij, … dat jongetje van toen, begint zachtjes te huilen. Hij maakt zich nog kleiner dan hij al is en kijkt bang om zich heen. Als hij niemand ziet, sluipt hij voorzichtig de trap af en rent zo snel als zijn dunne beentjes hem daartoe in staat stellen terug naar zijn moeder en tantes.

Naar die trap is hij niet meer terug geweest.