De Oude Rijn met langs de oever de bouwmaterialenhandel en de kalkovens van de Fa. Bennink.
De Oude Rijn met langs de oever de bouwmaterialenhandel en de kalkovens van de Fa. Bennink. Foto Erfgoed Leiden - J.A.W. van der Zon

Een varken in een Leiderdorpse kalkoven

Algemeen Historie Vlakbij Huis Historie Vlakbij Huis

Op sommige plaatsen in ons land zie je ze nog staan: kalkovens, kegelvormige torens, met een hoogte van 15 tot 25 meter, waarin schelpen of kalksteen werden gebrand. De ongebluste kalk die hierbij ontstond vormde de basis voor mortel of cementspecie. De laatste kalkovens in Nederland stopten zo’n 50 jaar geleden, waarna enkele nog bewaarde exemplaren industriële monumenten werden, zoals de kalkoven in Katwijk. 

Door: Peter Diebels

Ook in Leiderdorp hebben eeuwenlang kalkbranderijen en kalkovens gestaan. Al in de 15e eeuw werd er langs de oevers van de Oude Rijn klei afgegraven voor de productie van stenen en in de 16e eeuw had Leiderdorp tien van dergelijke steenfabrieken of ‘steenplaatsen’ plus nog eens vijf kalkbranderijen. De kalkovens stonden in een gebied tussen de Zijlpoort en de Leiderdorpse brug en wel langs de Lage Rijndijk, op het Waardeiland en langs de Van der Valk Boumanweg.

In 1540 bepaalde de stad Leiden dat de productie van steen en vooral die van kalk vanwege de stank en vervuiling die ze veroorzaakten op een grotere afstand van de stad moest plaatsvinden. Dit betekende voor Leiderdorp dat nieuwe steenbakkerijen en kalkovens alleen nog maar gebouwd mochten worden in een gebied dat zich uitstrekte vanaf de plek waar nu de Mauritssingel op de Hoofdstraat uitkomt tot aan de Achthovenerweg. Op een kaart uit 1602 zijn kalkovens te zien op deze locatie aan de Hoofdstraat nabij het Jaagpad en bijzonder is dat hier tot 1932 kalkovens hebben gestaan. Op de foto hieronder van J.A.W. van der Zon uit begin jaren ’20 zijn de ovens goed te zien. Ze leverden op dat moment de kalk voor de in 1905 opgerichte Maatschappij Metselmaterialen Haarlem – Leiderdorp, waarvan de naam nog op een van de schuren is te lezen. Later kwamen de ovens in handen van een van de eigenaren van de Maatschappij, de heer S. Bennink.


Gevelsteen

Toen de imposante ovens in 1932 aan de slopershamer ten prooi vielen schreef het Leidsch Dagblad dat in een van de ovens een gevelsteen was ingemetseld, waarop een varken was afgebeeld. Volgens de journalist werd in de Leiderdorpse volksmond verteld dat dit varken op weg naar de slacht “aan zijn geleider ontsnapte en in een der vuurmonden vluchtte, waar het, vroeger dan de bedoeling was, jammerlijk om het leven kwam”. De gevelsteen werd van de sloop gered door de heer Bennink, die hem aan Museum De Lakenhal in Leiden schonk. Zo’n achttien jaar later keerde de steen weer terug naar Leiderdorp, toen de familie Bennink deze weer inmetselde in de muur van een van de schuren van hun bouwmaterialenhandel. 

Op twee foto’s van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed uit 1979 is de gevelsteen in de schuur van Bennink (zie foto hieronder) goed te zien en herkennen we het varken dat zo noodlottig aan zijn einde zou zijn gekomen, plus het jaartal 1698 en vier letters. Wie zou deze gevelsteen hebben laten maken en wat stelt het wapen eigenlijk voor? Het antwoord op deze vragen is uit archieven en publicaties te reconstrueren. In het tijdschrift De Nederlandsche Leeuw beschrijft J. van Leeuwen in 1918 de betreffende gevelsteen. Het wapen stelt volgens hem ‘een stappend wild zwijn voor’, met in het schildhoofd drie Franse lelies. Het schild is met een lus opgehangen aan een dwarse stok. De getallen 16 en 98 wijzen op het jaartal 1698 en de afkortingen P V en L V zijn naar de mening van Van Leeuwen de initialen van de Leiderdorper Pieter van Lelyveld. 


Enorm bedrijf

Waarschijnlijk gaat het hier niet om Pieter van Lelyveld, maar om diens zoon Paulus van Lelyveld, die leefde tussen 1658 en 1721. In de stukken uit het familiearchief Hubrecht en Van Lelyveld dat bij Erfgoed Leiden berust is te lezen dat Pieter en vooral Paulus van Lelyveld aan het einde van de zeventiende eeuw een voor lokale begrippen enorm bedrijf wisten op te zetten. Hun kalkbranderijen boekten grote winsten in vooral de 18e eeuw en de familie behoorde tot de rijkste inwoners van Leiden. Onder Pieter van Lelyveld Pietersz. (1736-1809) hadden de kalkovens een waarde van een slordige 40.000 gulden en groeide het bedrijf tot de grootste onderneming van Leiden en omstreken. Pieter en zijn vrouw woonden op de Steenschuur, maar bezaten ook de buitenplaats Achthoven in Leiderdorp, waar trouwens ook een kalkbranderij stond.

Na de Van Lelyvelds kwamen de ovens in handen van andere fabrikanten, zoals eind 19e eeuw de schelpkalkfabrikanten Reijnders & Stricker, in 1905 gevolgd door de Maatschappij Metselmaterialen en begin jaren ’20 de firma Bennink. Wat er uiteindelijk met de gevelsteen is gebeurd heb ik nog niet kunnen ontdekken. De gebouwen van de firma Bennink hebben in de loop der eeuwen veel meegemaakt. Zo was een van de schuren na de doleantie (kerkscheuring) in 1886 enige tijd als kerk in gebruik en projecteerden bewoners van de Willem de Zwijgerlaan hun dia’s op de wit gekalkte muren en ontstonden er regelmatig brandjes. 

Hopelijk is het ‘stappende wilde zwijn’ net als in 1932 ook in 1991 weer gered van de sloop en teruggebracht naar de Lakenhal. 

Dit is een aflevering van de maandelijkse rubriek Historie Vlakbij Huis die wordt geschreven door medewerkers van het Leiderdorps Museum.

De gevelsteen met het varken in de schuur van Bennink. | Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Afbeelding

Uit de krant