Een kleurrijk puttertje tussen de kaardebollen.
Een kleurrijk puttertje tussen de kaardebollen.

Kleur in het grijs

Algemeen Leiderdorp Natuurlijk

Op een grijze winterdag loop ik in park de Houtkamp, langs De Sterrentuin en het MEC, in de richting van de kinderboerderij. Rechts staat een groepje uitgebloeide kaardenbollen. Ik heb mijn oren gespitst en hoor al snel licht en zacht gekwebbel.

Van geboden als 'niet praten tijdens het eten' hebben ze geen weet, de putters die hier genoeglijk samen hun buikje rond eten. Al snoepend van wat de kaardenbollen te bieden hebben houden ze via luchthartig gebabbel contact met elkaar. Volgens de vogelgids roepen ze 'tickeLIETT, tickeLIETT', maar een eigen omschrijving bedenken is ook leuk. Misschien kan het Duits inspireren. Bij onze buren heet hij 'Stieglitz'. De Zweden noemen hem 'steglits', beide duidelijk klanknabootsingen. De naam putter dateert uit vroeger eeuwen, toen hij vaak als kooivogel werd gehouden. Doordat putters handig zijn bij het gebruik van hun pootjes kon men hen leren een emmertje aan een draadje op te hijsen.

Zijn voorkeur voor met name distelzaden heeft de putter nog een tweede Nederlandse naam opgeleverd: hij heet hier ook wel 'distelvink'. Hij eet trouwens ook graag de zaadjes uit elzenproppen, uit de boom zelf, of van de grond eronder.

Als je voorzichtig dichterbij komt hoef je, nu alle stengels kaal zijn en het park vaak grijs en mistig is, nauwelijks moeite te doen om de putters ook te zíen. Het zijn kleine verfpaletjes die het gehele jaar door onze omgeving opfleuren met hun rood, beige, geel, zwart en wit. Maar nu, in het mistige grijs van de winter, vallen ze extra op. Hun lange, spitse snavel is prima bestek om diepliggende zaadjes uit hun omhulsel te halen. Het rood van het 'gezicht' wordt gevormd door relatief korte en stijve veertjes, die hen beschermen tegen stekels wanneer ze hun snavel diep in zadenomhulsels steken.

Onkruid

Binnen de bebouwde kom zijn het vooral tuinen en parken in open nieuwbouwwijken waar de putter zich thuis voelt. Oorspronkelijk vogel van kruidenrijke bosranden en open plekken, heeft de soort zich aangepast aan struiken en braakliggende terreinen waar planten, die door 'ons' nogal eens worden afgedaan als 'onkruid', welig tieren. Het gaat hier dan vooral om distel, klit, paardenbloem, en allerlei kruiskruiden. Wanneer de begroeiing van de wijken zelf ouder wordt, blijven de vogels hier weliswaar broeden, maar maken dan voedselvluchten naar ruderale terreintjes in de omgeving. Mits die er zijn, dan.

In geval van gebrek aan écht braakliggend terrein, kom je overigens ook een heel eind met 'nep'. Het maakt de putter niet uit, als de planten en zaden maar écht zijn. Dus als u dit mooie en gezellige vogeltje in uw eigen tuin wilt, en distels en paardenbloemen gaan u écht iets te ver, plant dan wat kaardenbollen!

Tekst en foto: Tineke Sommeling

Uit de krant